
Onderstaand artikel is verschenen in het blad 'Predikant & Samenleving' (februari 2025). Het artikel is door mij opgezet en aangevuld en waar nodig gecorrigeerd door de betrokken personen. Op de foto links CHE-hoofddocent en relatiemanager Arnolt Stijf, BNP-directeur ds. Roel Knijff en CHE directielid Herman Oevermans. De foto zelf is van mijn hand.
In de reeks waarin we de ontwikkelingen volgen van theologie-opleidingen staan we dit keer stil bij de opleiding theologie op hbo-niveau. Net als de theologie zelf, zijn ook de theologie-opleidingen aldoor in beweging. Dat brengt nieuwe vragen en uitdagingen met zich mee. In deze reeks verkennen we hoe de opleidingen veranderen, welke verschuivingen gaande zijn en hoe ze inspelen op de vragen en kansen van deze tijd.
In de centrale hal van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) bruist het van het studentenleven. Een plek om met elkaar te socializen, activiteiten te organiseren en te eten. Het is een drukte van belang. Als we, ds. Roel Knijff en ds. Lennart Aangeenbrug, aankomen in de eigen ruimte op de afdeling theologie valt het contrast gelijk op. Een ruimte die lijkt op een huiskamer met tegen de wand een goed gevulde (theologische) boekenkast in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Hier wordt gestudeerd.
Veranderend onderwijsveld
We gaan in gesprek met ds. Arnolt Stijf en Herman Oevermans over theologie zoals dat op de CHE wordt aangeboden op hbo-niveau.
Wie is wie?
* Arnolt Stijf (1970) was gemeentepredikant te Zegveld en is vanaf 2007 als predikant met bijzondere opdracht verbonden aan de CHE als hoofddocent en als relatiemanager. Binnen de opleiding Theologie is hij verantwoordelijk voor het veld ‘preken en vieren’ en ‘vormen en toerusten’.
* Herman Oevermans (1965) studeerde rechten, werkte als bedrijfsjurist voor de Universiteit te Utrecht. Sinds 2001 is hij verbonden aan de CHE en momenteel als directeur verantwoordelijk voor de opleidingen Theologie, Leraar Godsdienst, Levensbeschouwing en het Jan Luyken instituut Centrum voor bezieling en professionaliteit. En voegt hij nog toe; redacteur van Wapenveld.
Al snel raken we in gesprek over de klassieke en moderne kijk op het verschil tussen hbo (hoger beroepsonderwijs) en wo (wetenschappelijk onderwijs); het klassieke beeld dat universiteiten vooral theoretisch onderzoek doen en het hbo voor de praktijk opleidt is een achterhaald beeld. Sinds 25 jaar is het veld van onderwijs en onderzoek zowel op hbo als wo veranderd. De universiteiten hebben een onderzoeksbudget van 3 miljard euro. Maar waar hbo-instellingen eerder niets hadden, zitten ze momenteel op 400 miljoen euro, en zijn er 700 lectoren en 4000 onderzoekers. De CHE heeft zelf 10 lectoren. Die verandering heeft ertoe geleidt dat er nu ook hbo-masters zijn. Oevermans: ‘Het eindniveau van een master hier is precies hetzelfde als een master op de universiteit, alleen de aanvliegroute is anders. Het idee dat soms nog in de kerk leeft als zou er aan het hbo alleen wordt opgeleid voor praktijk, klopt echt niet meer met hoe het vandaag is.
Hbo en wo kunnen elkaar aanvullen: ‘Zie het als een heen-en-weerbeweging. Het hbo heeft het universitair onderzoek hard nodig. Niet om eenvoudigweg toe te passen in de praktijk, maar om daarmee verder aan de slag te gaan in complexe praktijken. Daar doe je praktijkgericht onderzoek, dat je dan weer terug kunt brengen naar het wetenschappelijk onderzoek met het oog op theorievorming. Het zijn vertaalslagen die je maakt. Deze hele ontwikkeling is niet alleen in de kerk gaande, maar zien we in allerlei sectoren gebeuren.’ Kortom, de opbouw van het hoger onderwijs is volop in transformatie.
Competenties
Stijf: ‘In de hele recente ambtsdiscussie hebben we van meet af aan steeds ingebracht dat de kerk moet werken met een objectief kwalificatiekader. Ga van daaruit spreken met ons als opleidingen.’ Er bestaat een duidelijk kwalificatieraamwerk, dat ook door de Nederlandse overheid verankerd is in de wet, is het zogenaamde NLQF. Dit kader schaalt opleidingen in op 8 niveaus en beschrijft per niveau kennis, vaardigheden, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. ‘Als je spreekt vanuit NLQF’s kom je los van oude frames van indeling in universiteit óf hbo.
De klassieke universitaire opleiding Theologie hinkt op een ambiguïteit als het gaat om de toerusting: het kent naast theoretisch onderzoek een hele sterke praktijkcomponent. Net zoals bij de wo-opleidingen tandheelkunde, geneeskunde of bouwkunde. Dat zijn allemaal opleidingen voor professionele praktijken.’ De veranderende context van het werkveld en van de opleidingen vraagt om een nieuwe kijk op en integratie van ideeën van het hoger onderwijs en de werkgever, in dit geval de kerk.
Oevermans: ‘Je ziet dat de PThU een hybride opdracht krijgt vanuit de kerk. Voldoe aan een academische standaard, maar leid ook professionals op die praktijkervaring hebben. Vergelijk het met geneeskunde. Daar sta je veel meer aan het bed. Zijn er co-schappen. Stijf: ‘De PThU levert goede professionals af. Maar als wij vragen aan gemeentepredikanten waar ze tot hun recht komen, dan valt het mij op dat ze vaak een beroepsprofiel noemen waar een hbo-theoloog ook moeiteloos zou passen.’ Speelt hier onderhuids ook de angst voor verdringing?
Juist het eerder genoemde raamwerk van NLQF’s kan helpen om zaken helder te krijgen: wat vraagt een context en welke professional kun je waar inzetten? Door zo te kijken werk je vanuit de synergie. ‘Als je vanuit de praktijk leert samenwerken, dan blijkt dat je elkaar nodig hebt. Zowel de hbo opgeleide theoloog als de afgestudeerde aan de PThU zijn nodig. Wie met specifieke expertise is opgeleid past beter op die plek waar hij of zij daadwerkelijk ook deze expertise volledig kan inzetten.’
In het gesprek komt als voorbeeld een streek voorbij in Groningen waar veel hbo’ers werkzaam zijn in kleine kerkelijke gemeenten. Juist daar zou voor de samenhang ook een academisch opgeleide theoloog moeten werken om in deze context zijn of haar kennis en kunde in te brengen. Door taken goed in beeld te krijgen (‘wat heeft een gemeente nodig’) en door te differentiëren (‘wat kan de professional’) kun je vervolgens ook naar de eisen en aansluitingen van opleidingen kijken.
Vanuit de BNP zien we dat in de huidige ambtsdiscussie de complexiteit van de gemeente een soort kapstok wordt. Het lijkt wel of de differentiatie daardoor vooral wordt gezien aan de kant van de (individuele) kerkelijke gemeente in plaats van bij de voorgangers. Oevermans en Stijf maken duidelijk dat op de CHE het uitgangspunt is wat iemand kan en gaat doen. Veel gemeenten in Groningen, Friesland en Drenthe werken nu al samen in grotere verbanden. Dan kijk je vanuit de praktijk wat daar voor theoloog nodig is. Dat kan evengoed een hbo- of een wo-theoloog zijn, afhankelijke van wat er nog mist.
Stijf: ‘Maar dan moeten we wel gemeente-overstijgend gaan denken. De praktijk laat zien dat het nodig is.’ Oevermans sluit hierop aan: ‘In deze hele discussie is “samenwerking” eigenlijk onderbelicht gebleven. In het klassieke model heb je één voorganger voor één gemeente die met veel vrijwilligers werkt. Zoals Noordmans zei dat Calvijn met de ouderling de Paus schaakmat zet. Maar is ons huidige model niet sleets geworden gezien de vraagstukken van vandaag? Kijk naar hoe de evangelischen, de Luthersen en Rooms-Katholieken hun taken anders georganiseerd hebben.’ Zij hebben het werk over verschillende professionals uitgesmeerd. Verschillende taken vragen verschillende professionals.
Ambtsdiscussie
In de ambtsdiscussie is ten tijde van Veerman gesproken over junior- en seniorpredikant. Hoe kijken ze daar vanuit de CHE tegenaan? Oevermans: ‘Voor de betaalde professional (de predikant) die het ambt bekleedt is tot voor kort alleen gekeken naar de wo-opgeleide theoloog. Terwijl een ouderling of diaken ook heel goed een gemeentelid kan zijn dat alleen basisschool heeft afgemaakt.’ Het gaat wat mij betreft over de gelijkheid van ambten versus de gevraagde kwalificaties. Het punt is niet dat iedereen maar voorganger moet kunnen worden, maar dat de toelating tot het ambt vanuit onze geschiedenis beperkt is. ‘Ook als je kijkt naar de wereldwijde kerk is het niet houdbaar om vast te houden aan een wo-theoloog alleen.’
Kwalificaties
De discussie circuleert steeds weer rond de vraag wie Woord en sacrament mag bedienen. Alsof wel of niet dopen het hangende punt is, terwijl dat niks zegt over de competenties van een theoloog. Betekent dit dat elke hbo-theoloog ook voorganger zou kunnen worden? De kerk heeft toelatingseisen en daarom mag van elke theoloog ook competenties gevraagd worden. En zit dan een hbo’er wel goed in de grondtalen; dat is toch een essentiële voorwaarde om te kunnen preken?
Oevermans: ‘Vanuit de opleiding zeggen we dat de studenten thuis moeten zijn in de Bijbel en dat ze goed gebruik moeten kunnen maken van commentaren en alle beschikbare digitale middelen. We zien best wel dat je meer nodig hebt dan dat je alleen het Hebreeuwse alfabet kent. Laat er geen misverstand over bestaan dat de toegang tot grondtalen zeer belangrijk is.’ Maar zegt Stijf: ‘Tijdens een bijeenkomst met 80 predikanten hebben we gevraagd in hoeverre men bij de wekelijkse voorbereiding ook daadwerkelijk de grondtalen las. En dat bleken er niet veel te zijn.
Daarom hebben wij altijd gezegd dat onze studenten de tools moeten leren gebruiken die een academisch geschoolde predikant ook heeft geleerd en gebruikt. Uit gesprekken met academisch geschoolde predikanten blijkt dat ook niet elke voorganger even goed in de grondtalen zit. En die hebben we zeker wel nodig, om voor de rest de tekst te ontsluiten. Dus ja, laat de één zich maar verdiepen in de grondtekst en zo in teamverband anderen helpen. Het lezen van de Bijbelse grondtalen is één kant; wij hebben het ook over het lezen van “grondtalen van mensen”. Over het algemeen zijn hbo-studenten daar weer beter in. Dat moet je niet tegen elkaar uitspelen en hoe het werkt hangt ook van de persoon af.’ “Wij als CHE hebben voorgesorteerd op eindtermen in de opleiding om de uitstroom richting de nieuwe pastor vast te oefenen”.
Elkaar ontmoeten
Naar de toekomst toe lijkt “samenwerken” belangrijk te worden. Dat is in delen van Nederland al een gegroeide praktijk. Stijf: ‘Wat mij betreft mogen hbo- en wo-theologen elkaar al in het opleidingstraject al treffen, bijvoorbeeld bij homiletiek. Dan leren ze met elkaar spreken, op elkaar te reflecteren en elkaar te bevragen. Daarvan kunnen beide kanten toch wat van leren?’
Is het dan een gek idee om te zeggen dat je de opleidingen samenbrengt op één plek tot een seminarie-model en op dezelfde campus hbo- en wo-onderwijs aanbiedt? Oevermans: ‘Emeritus-hoogleraar Cohen betoogt in zijn boek ‘de Ideale Universiteit’ juist dit model. Als je wil opleiden voor een gemeenschappelijke professionele praktijk, dan is het goed om samenhangende opleidingsprofielen bij elkaar te brengen zodat ze elkaar verrijken en elkaar dienen. Neem als voorbeeld de samenwerking tussen IZB , PThU en CHE op ‘preken voor tijdgenoten’ met ondersteuining van de CHE-lector Jan Martijn Abrahamse. Met recht een voorbeeld waaruit blijkt dat de praktijk niet in een modelletje te stoppen is, maar elke situatie weer een eigen aanpak vraagt.
Toch blijft er een boedelscheiding bestaan tussen hbo- en wo-onderwijs. ‘Het gaat om twee brandpunten van een ellips. Er zijn studenten die via de praktijk leren, studeren, reflecteren en zich ontwikkelen. En er zijn studenten die de dingen theoretisch benaderen. Zeg maar een research master doen.’
Stijf: ‘Lopen we hier ook niet aan tegen de ballast van de oude discussie over duplex en simplex ordo. Nu is een significant deel van de PThU-master-opleiding vergelijkbaar met een hbo-bachelor curriculum, zoals wat wij dat hier aanbieden.’ Knijff: ‘Zou je kunnen zeggen dat de academische opleiding baat heeft bij wat in het hbo-curriculum staat en vice versa? De praktische vaardigheden voor de wo-student en de wetenschappelijke insteek voor de hbo-student?’ Stijf: ‘Dat is een scherpe opmerking.’
Je zou wensen dat je de gezamenlijke scholing al eerder zou kunnen aanvangen voortuitlopend op het werk en gezamenlijke permanente educatie later. Als je één (light) seminarie hebt met geschiktheidsgesprekken, terugkomdagen, plekken waar je elkaar ontmoet en wat uitloopt op het colloquium, dan versimpel je wel heel veel zaken en versterk je ook collaboratief (levenslang)leren.
Permanente educatie en kwaliteitsborging
Het vreemde in deze hele discussie is dat de permanente educatie (PE) nog een beetje buiten beeld is gebleven. Nog geen 25% van de academische predikanten maakt er gebruik van. Voor kerkelijk werkers ligt het nog lager. Kijk je naar andere beroepsgroepen, dan is nascholing verankerd. Neem geneeskunde. Daar worden verplichtingen gesteld om je bevoegdheid te behouden. Stijf: ‘Je mag toch van je professionals vragen dat ze zich tijdens hun werk blijven vormen en blijven leren.’ Oevermans: ‘Ik heb als jurist in andere sectoren rondgelopen. Dan valt de innovatiekracht in de kerk niet mee. Het is pijnlijk als er nog steeds wordt gedacht dat hbo-ers slechts ‘theorie toepassen’. We zijn al veel verder.’
Afsluiter
Stijf: ‘Laten we als verschillende opleidingen alsjeblieft met elkaar samenwerken. Als onze studenten al niet zien dat wij als opleidingen daartoe in staat zijn, hoe moeten ze elkaar dan als professionals vinden?’ Kortom, de praktijk is veranderd. Niet alleen van hoger onderwijs maar ook van kerkelijk speelveld. ‘Denk daarom complementair. Eén plus één is drie.’ Oevermans: ‘Alle ontwikkelingen vragen natuurlijk ook van de academisch geschoolde predikant om zijn of haar rol duidelijk te krijgen. Verheldering van de profielen is gewoon hard nodig.’
We dwalen nog even af naar de vraag hoe alle je alles zou kunnen financieren. Zou je aan de voorkant aan alle gemeenten dezelfde afdracht kunnen vragen, zodat je aan de achterkant in de beloning kunt differentiëren. Niet een onderwerp dat direct relevant is voor opleidingen, maar wel een indicator dat men ook hier positief betrokken is bij wat er allemaal gebeurt op het kerkelijk erf. Vanuit het gedeelde besef dat we elkaar nodig hebben en samen tot oplossingen kunnen komen. De praktijk geeft ons vele uitdagingen. Met een open houding vertrekken we misschien van verschillende punten, maar we trekken wel samen op.
Labels:
Reactie toevoegen